NL: debarkeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gedebarkeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik debarkeer jij debarkeert hij debarkeert wij debarkeren jullie debarkeren zij debarkeren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gedebarkeerd jij hebt gedebarkeerd hij heeft gedebarkeerd wij hebben gedebarkeerd jullie hebben gedebarkeerd zij hebben gedebarkeerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik debarkeerde jij debarkeerde hij debarkeerde wij debarkeerden jullie debarkeerden zij debarkeerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gedebarkeerd jij had gedebarkeerd hij had gedebarkeerd wij hadden gedebarkeerd jullie hadden gedebarkeerd zij hadden gedebarkeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal debarkeren jij zult debarkeren hij zal debarkeren wij zullen debarkeren jullie zullen debarkeren zij zullen debarkeren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gedebarkeerd hebben jij zult gedebarkeerd hebben hij zal gedebarkeerd hebben wij zullen gedebarkeerd hebben jullie zullen gedebarkeerd hebben zij zullen gedebarkeerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou debarkeren jij zou debarkeren hij zou debarkeren wij zouden debarkeren jullie zouden debarkeren zij zouden debarkeren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gedebarkeerd hebben jij zou gedebarkeerd hebben hij zou gedebarkeerd hebben wij zouden gedebarkeerd hebben jullie zouden gedebarkeerd hebben zij zouden gedebarkeerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
debarkeer
|
| Aanvoegende wijs |
| debarkere |