Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

DE: dealen
NL: dealen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gedeald

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik deal
jij dealt
hij dealt
wij dealen
jullie dealen
zij dealen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gedeald
jij hebt gedeald
hij heeft gedeald
wij hebben gedeald
jullie hebben gedeald
zij hebben gedeald

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik dealde
jij dealde
hij dealde
wij dealden
jullie dealden
zij dealden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gedeald
jij had gedeald
hij had gedeald
wij hadden gedeald
jullie hadden gedeald
zij hadden gedeald

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal dealen
jij zult dealen
hij zal dealen
wij zullen dealen
jullie zullen dealen
zij zullen dealen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gedeald hebben
jij zult gedeald hebben
hij zal gedeald hebben
wij zullen gedeald hebben
jullie zullen gedeald hebben
zij zullen gedeald hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou dealen
jij zou dealen
hij zou dealen
wij zouden dealen
jullie zouden dealen
zij zouden dealen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gedeald hebben
jij zou gedeald hebben
hij zou gedeald hebben
wij zouden gedeald hebben
jullie zouden gedeald hebben
zij zouden gedeald hebben

Gebiedende wijs
deal

Aanvoegende wijs
deale

Voorbeelden

  1. Deal waarmee je moet dealen.
    Just deal with what you 've got to deal with.
  2. Deal, welke deal?
    Wager. What wager?
  3. Die deal is een deal.
    A deal 's a deal.
  4. Een deal is een deal!
    A deal 's a deal!
  5. Dat een deal een deal is.
    We agree that a deal is indeed a deal.
  6. Uiteindelijk... een deal is een deal.
    After all a deal 's a deal.
  7. Een deal is een deal, Johnny.
    A deal 's a deal, Johnny.
  8. Nu een deal is een deal.
    Now a deal is a deal.
  9. Een deal is een deal, Slink.
    A deal 's a deal, Slink.
  10. Een deal is een deal, Pete.
    A deal 's a deal, Pete.


DE: dealen    Vertaal    Voorbeelden    Synoniemen
Partizip Perfekt & Präsens
gedealt
dealend

Indikativ Präsens
ich deale
du dealst
er dealt
wir dealen
ihr dealt
sie; Sie dealen

Indikativ Perfekt
ich habe gedealt
du hast gedealt
er hat gedealt
wir haben gedealt
ihr habt gedealt
sie; Sie haben gedealt

Indikativ Präteritum
ich dealte
du dealtest
er dealte
wir dealten
ihr dealtet
sie; Sie dealten

Indikativ Plusquamperfekt
ich hatte gedealt
du hattest gedealt
er hatte gedealt
wir hatten gedealt
ihr hattet gedealt
sie; Sie hatten gedealt

Indikativ Futur I
ich werde dealen
du wirst dealen
er wird dealen
wir werden dealen
ihr werdet dealen
sie; Sie werden dealen

Indikativ Futur II
ich werde gedealt haben
du wirst gedealt haben
er wird gedealt haben
wir werden gedealt haben
ihr werdet gedealt haben
sie; Sie werden gedealt haben

Konjunktiv I Präsens
ich deale
du dealest
er deale
wir dealen
ihr dealet
sie; Sie dealen

Konjunktiv I Perfekt
ich habe gedealt
du habest gedealt
er habe gedealt
wir haben gedealt
ihr habet gedealt
sie; Sie haben gedealt

Konjunktiv II Präsens
ich dealte
du dealtest
er dealte
wir dealten
ihr dealtet
sie; Sie dealten

Konjunktiv II Perfekt
ich hätte gedealt
du hättest gedealt
er hätte gedealt
wir hätten gedealt
ihr hättet gedealt
sie; Sie hätten gedealt

Konjunktiv II Futur I
ich würde dealen
du würdest dealen
er würde dealen
wir würden dealen
ihr würdet dealen
sie; Sie würden dealen

Konjunktiv II Futur II
ich würde gedealt haben
du würdest gedealt haben
er würde gedealt haben
wir würden gedealt haben
ihr würdet gedealt haben
sie; Sie würden gedealt haben

der Imperativ
du deale


Voorbeelden

  1. ( Spike ) Deal ist Deal.
    Afspraak is afspraak.
  2. Aber Deal ist Deal.
    Maar afspraak is afspraak.
  3. Ein Deal ist ein Deal.
    Afspraak is afspraak.
  4. Haben wir einen Deal? Deal!
    Hebben we een deal?
  5. Ein Deal ist ein Deal.
    Afgesproken is Afgesproken.
  6. Ein Deal ist ein Deal.
    Een deal is een deal.
  7. Ein Deal ist ein Deal, richtig?
    Afspraak is afspraak, toch?
  8. Dads Deal, mein Deal, jetzt das?
    Paps afspraak, mijn afspraak, nu dit.
  9. Also schön, ein Deal ist ein Deal.
    Goed. Afspraak is afspraak.
  10. Ein Deal ist ein Deal, J-Dub.
    Een deal is een deal, J-Dub.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden