NL: dagvaarden U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gedagvaard
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik dagvaard jij dagvaardt hij dagvaardt wij dagvaarden jullie dagvaarden zij dagvaarden
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gedagvaard jij hebt gedagvaard hij heeft gedagvaard wij hebben gedagvaard jullie hebben gedagvaard zij hebben gedagvaard
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik dagvaardde jij dagvaardde hij dagvaardde wij dagvaardden jullie dagvaardden zij dagvaardden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gedagvaard jij had gedagvaard hij had gedagvaard wij hadden gedagvaard jullie hadden gedagvaard zij hadden gedagvaard
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal dagvaarden jij zult dagvaarden hij zal dagvaarden wij zullen dagvaarden jullie zullen dagvaarden zij zullen dagvaarden
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gedagvaard hebben jij zult gedagvaard hebben hij zal gedagvaard hebben wij zullen gedagvaard hebben jullie zullen gedagvaard hebben zij zullen gedagvaard hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou dagvaarden jij zou dagvaarden hij zou dagvaarden wij zouden dagvaarden jullie zouden dagvaarden zij zouden dagvaarden
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gedagvaard hebben jij zou gedagvaard hebben hij zou gedagvaard hebben wij zouden gedagvaard hebben jullie zouden gedagvaard hebben zij zouden gedagvaard hebben
|
| Gebiedende wijs |
dagvaard
|
| Aanvoegende wijs |
| dagvaarde |