NL: daarlaten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
daargelaten
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik laat daar jij laat daar hij laat daar wij laten daar jullie laten daar zij laten daar
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik daarlaat dat jij daarlaat dat hij daarlaat dat wij daarlaten dat jullie daarlaten dat zij daarlaten
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb daargelaten jij hebt daargelaten hij heeft daargelaten wij hebben daargelaten jullie hebben daargelaten zij hebben daargelaten
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik liet daar jij liet daar hij liet daar wij lieten daar jullie lieten daar zij lieten daar
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik daarliet dat jij daarliet dat hij daarliet dat wij daarlieten dat jullie daarlieten dat zij daarlieten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had daargelaten jij had daargelaten hij had daargelaten wij hadden daargelaten jullie hadden daargelaten zij hadden daargelaten
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal daarlaten jij zult daarlaten hij zal daarlaten wij zullen daarlaten jullie zullen daarlaten zij zullen daarlaten
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal daargelaten hebben jij zult daargelaten hebben hij zal daargelaten hebben wij zullen daargelaten hebben jullie zullen daargelaten hebben zij zullen daargelaten hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou daarlaten jij zou daarlaten hij zou daarlaten wij zouden daarlaten jullie zouden daarlaten zij zouden daarlaten
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou daargelaten hebben jij zou daargelaten hebben hij zou daargelaten hebben wij zouden daargelaten hebben jullie zouden daargelaten hebben zij zouden daargelaten hebben
|
Gebiedende wijs |
laat daar
|
Aanvoegende wijs |
daarlate |