NL: cursiveren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gecursiveerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik cursiveer jij cursiveert hij cursiveert wij cursiveren jullie cursiveren zij cursiveren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gecursiveerd jij hebt gecursiveerd hij heeft gecursiveerd wij hebben gecursiveerd jullie hebben gecursiveerd zij hebben gecursiveerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik cursiveerde jij cursiveerde hij cursiveerde wij cursiveerden jullie cursiveerden zij cursiveerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gecursiveerd jij had gecursiveerd hij had gecursiveerd wij hadden gecursiveerd jullie hadden gecursiveerd zij hadden gecursiveerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal cursiveren jij zult cursiveren hij zal cursiveren wij zullen cursiveren jullie zullen cursiveren zij zullen cursiveren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gecursiveerd hebben jij zult gecursiveerd hebben hij zal gecursiveerd hebben wij zullen gecursiveerd hebben jullie zullen gecursiveerd hebben zij zullen gecursiveerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou cursiveren jij zou cursiveren hij zou cursiveren wij zouden cursiveren jullie zouden cursiveren zij zouden cursiveren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gecursiveerd hebben jij zou gecursiveerd hebben hij zou gecursiveerd hebben wij zouden gecursiveerd hebben jullie zouden gecursiveerd hebben zij zouden gecursiveerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
cursiveer
|
| Aanvoegende wijs |
| cursivere |