Voorbeelden

1. Go croak somewhere else.
   Ga ergens anders klagen.
2. You never know when you 'll croak.
   Je weet nooit wanneer je crepeert.
3. Hurry up, the guy 's about to croak!
   Schiet op, die man stort zowat in elkaar!
4. We both know I 'm going to croak.
   We weten allebei dat ik eraan ga.
5. So if I croak, use it for yourself.
   Als ik' t loodje leg, neem jij het maar.
6. I didn 't come here to croak with you,
   Ik ben hier niet gekomen om te kwaken met u,
7. And the ducks because he was lured by their croak.
   En de eenden omdat hij werd gelokt door hun gekwaak.
8. They give this to my grandma when she was fixing to croak.
   Ze gaven dit m' n oma toen ze bijna het loodje legde.
9. When I talk to my old friends from college, do we croak or do we bark?
   Als ik met mijn oude studievrienden praat, kwaken we dan en blaffen we?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden