NL: creosoteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gecreosoteerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik creosoteer jij creosoteert hij creosoteert wij creosoteren jullie creosoteren zij creosoteren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gecreosoteerd jij hebt gecreosoteerd hij heeft gecreosoteerd wij hebben gecreosoteerd jullie hebben gecreosoteerd zij hebben gecreosoteerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik creosoteerde jij creosoteerde hij creosoteerde wij creosoteerden jullie creosoteerden zij creosoteerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gecreosoteerd jij had gecreosoteerd hij had gecreosoteerd wij hadden gecreosoteerd jullie hadden gecreosoteerd zij hadden gecreosoteerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal creosoteren jij zult creosoteren hij zal creosoteren wij zullen creosoteren jullie zullen creosoteren zij zullen creosoteren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gecreosoteerd hebben jij zult gecreosoteerd hebben hij zal gecreosoteerd hebben wij zullen gecreosoteerd hebben jullie zullen gecreosoteerd hebben zij zullen gecreosoteerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou creosoteren jij zou creosoteren hij zou creosoteren wij zouden creosoteren jullie zouden creosoteren zij zouden creosoteren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gecreosoteerd hebben jij zou gecreosoteerd hebben hij zou gecreosoteerd hebben wij zouden gecreosoteerd hebben jullie zouden gecreosoteerd hebben zij zouden gecreosoteerd hebben
|
Gebiedende wijs |
creosoteer
|
Aanvoegende wijs |
creosotere |