NL: crediten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gecredit
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik credit jij credit hij credit wij crediten jullie crediten zij crediten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gecredit jij hebt gecredit hij heeft gecredit wij hebben gecredit jullie hebben gecredit zij hebben gecredit
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik creditte jij creditte hij creditte wij creditten jullie creditten zij creditten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gecredit jij had gecredit hij had gecredit wij hadden gecredit jullie hadden gecredit zij hadden gecredit
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal crediten jij zult crediten hij zal crediten wij zullen crediten jullie zullen crediten zij zullen crediten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gecredit hebben jij zult gecredit hebben hij zal gecredit hebben wij zullen gecredit hebben jullie zullen gecredit hebben zij zullen gecredit hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou crediten jij zou crediten hij zou crediten wij zouden crediten jullie zouden crediten zij zouden crediten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gecredit hebben jij zou gecredit hebben hij zou gecredit hebben wij zouden gecredit hebben jullie zouden gecredit hebben zij zouden gecredit hebben
|
| Gebiedende wijs |
credit
|
| Aanvoegende wijs |
| credite |