Voorbeelden

1. You can control it, Credence.
   Je kunt het beheersen, Credence.
2. I give it no credence.
   Ik hecht er geen geloof aan.
3. Give credence to their cause.
   Meer acceptatie aan hun zaak geven.
4. Don 't listen to her, Credence.
   Luister niet naar haar, Credence.
5. I wouldn 't give it much credence either.
   Had ik ook raar gevonden.
6. Maybe I should give more credence to the teachers' lounge gossip.
   Misschien moet ik het geroddel in de lerarenkamer meer geloven.
7. It gives credence to him being run by someone in the consulate.
   Het maakt geloofwaardig dat hij van iemand in het Consulaat orders krijgt.
8. It lends credence to all those who say the criminal justice system is corrupt.
   Het leent geloof aan al degenen die beweren dat het rechtssysteem corrupt is.
9. I find it also helps to listen to heavy doses of Credence Clearwater Revival.
   Het helpt ook om te luisteren naar zware doses Credence Clearwater Revival.
10. How much credence would his story have been given if he had called in cold?
    Zou je ook zo reageren als iemand anders hiermee kwam?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden