Voorbeelden

1. The floorboards creak too much.
   De vloer kraakte te hard.
2. My knees creak when I walk.
   M' n knieën kraken als ik loop.
3. His weight made the floorboards creak.
   Zijn gewicht liet de parket kraken.
4. Every little creak he heard was a monster.
   Elke kleine knars die hij hoorde was een monster.
5. I 've never heard bones creak like that.
   Ik heb nog nooit botten zo horen knarsen.
6. There 'll be more give and less creak.
   Die geven mee en kraken minder.
7. I moved to creak, as the old job.
   Ik begon te piepen, zoals gewoonlijk.
8. I 've heard nary a floorboard creak since.
   Ik heb sindsdien geen vloerplank horen kraken.
9. I 'd forgotten how much these navy boats creak.
   Ik was vergeten hoe erg die marineschepen kraken.
10. But the floor in the hall doesn 't creak much.
    Maar de vloer in de hal kraakt niet veel.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden