NL: counteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gecounterd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik counter jij countert hij countert wij counteren jullie counteren zij counteren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gecounterd jij hebt gecounterd hij heeft gecounterd wij hebben gecounterd jullie hebben gecounterd zij hebben gecounterd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik counterde jij counterde hij counterde wij counterden jullie counterden zij counterden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gecounterd jij had gecounterd hij had gecounterd wij hadden gecounterd jullie hadden gecounterd zij hadden gecounterd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal counteren jij zult counteren hij zal counteren wij zullen counteren jullie zullen counteren zij zullen counteren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gecounterd hebben jij zult gecounterd hebben hij zal gecounterd hebben wij zullen gecounterd hebben jullie zullen gecounterd hebben zij zullen gecounterd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou counteren jij zou counteren hij zou counteren wij zouden counteren jullie zouden counteren zij zouden counteren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gecounterd hebben jij zou gecounterd hebben hij zou gecounterd hebben wij zouden gecounterd hebben jullie zouden gecounterd hebben zij zouden gecounterd hebben
|
Gebiedende wijs |
counter
|
Aanvoegende wijs |
countere |