Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: corresponderen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gecorrespondeerd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik correspondeer
jij correspondeert
hij correspondeert
wij corresponderen
jullie corresponderen
zij corresponderen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gecorrespondeerd
jij hebt gecorrespondeerd
hij heeft gecorrespondeerd
wij hebben gecorrespondeerd
jullie hebben gecorrespondeerd
zij hebben gecorrespondeerd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik correspondeerde
jij correspondeerde
hij correspondeerde
wij correspondeerden
jullie correspondeerden
zij correspondeerden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gecorrespondeerd
jij had gecorrespondeerd
hij had gecorrespondeerd
wij hadden gecorrespondeerd
jullie hadden gecorrespondeerd
zij hadden gecorrespondeerd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal corresponderen
jij zult corresponderen
hij zal corresponderen
wij zullen corresponderen
jullie zullen corresponderen
zij zullen corresponderen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gecorrespondeerd hebben
jij zult gecorrespondeerd hebben
hij zal gecorrespondeerd hebben
wij zullen gecorrespondeerd hebben
jullie zullen gecorrespondeerd hebben
zij zullen gecorrespondeerd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou corresponderen
jij zou corresponderen
hij zou corresponderen
wij zouden corresponderen
jullie zouden corresponderen
zij zouden corresponderen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gecorrespondeerd hebben
jij zou gecorrespondeerd hebben
hij zou gecorrespondeerd hebben
wij zouden gecorrespondeerd hebben
jullie zouden gecorrespondeerd hebben
zij zouden gecorrespondeerd hebben

Gebiedende wijs
correspondeer

Aanvoegende wijs
correspondere

Voorbeelden

  1. Ik correspondeer met meerdere universiteiten.
    I 'm in touch with different universities.
  2. Ja, we corresponderen nog steeds.
    Yes, we still correspond.
  3. Zeg hem dat ik wil corresponderen met Pompejus de Grote.
    Tell him I wish to correspond with Pompey the Great.
  4. Ronnie was aan het corresponderen met iemand langs de telegraaf lijnen.
    Ronnie was corresponding with someone on the telegraph lines.
  5. Je hoort de rondjes in te kleuren... die corresponderen met de letters van jouw naam.
    He / she has to use the letters us circles to write his / her name.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden