NL: corresponderen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gecorrespondeerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik correspondeer jij correspondeert hij correspondeert wij corresponderen jullie corresponderen zij corresponderen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gecorrespondeerd jij hebt gecorrespondeerd hij heeft gecorrespondeerd wij hebben gecorrespondeerd jullie hebben gecorrespondeerd zij hebben gecorrespondeerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik correspondeerde jij correspondeerde hij correspondeerde wij correspondeerden jullie correspondeerden zij correspondeerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gecorrespondeerd jij had gecorrespondeerd hij had gecorrespondeerd wij hadden gecorrespondeerd jullie hadden gecorrespondeerd zij hadden gecorrespondeerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal corresponderen jij zult corresponderen hij zal corresponderen wij zullen corresponderen jullie zullen corresponderen zij zullen corresponderen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gecorrespondeerd hebben jij zult gecorrespondeerd hebben hij zal gecorrespondeerd hebben wij zullen gecorrespondeerd hebben jullie zullen gecorrespondeerd hebben zij zullen gecorrespondeerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou corresponderen jij zou corresponderen hij zou corresponderen wij zouden corresponderen jullie zouden corresponderen zij zouden corresponderen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gecorrespondeerd hebben jij zou gecorrespondeerd hebben hij zou gecorrespondeerd hebben wij zouden gecorrespondeerd hebben jullie zouden gecorrespondeerd hebben zij zouden gecorrespondeerd hebben
|
Gebiedende wijs |
correspondeer
|
Aanvoegende wijs |
correspondere |