NL: converseren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geconverseerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik converseer jij converseert hij converseert wij converseren jullie converseren zij converseren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geconverseerd jij hebt geconverseerd hij heeft geconverseerd wij hebben geconverseerd jullie hebben geconverseerd zij hebben geconverseerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik converseerde jij converseerde hij converseerde wij converseerden jullie converseerden zij converseerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geconverseerd jij had geconverseerd hij had geconverseerd wij hadden geconverseerd jullie hadden geconverseerd zij hadden geconverseerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal converseren jij zult converseren hij zal converseren wij zullen converseren jullie zullen converseren zij zullen converseren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geconverseerd hebben jij zult geconverseerd hebben hij zal geconverseerd hebben wij zullen geconverseerd hebben jullie zullen geconverseerd hebben zij zullen geconverseerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou converseren jij zou converseren hij zou converseren wij zouden converseren jullie zouden converseren zij zouden converseren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geconverseerd hebben jij zou geconverseerd hebben hij zou geconverseerd hebben wij zouden geconverseerd hebben jullie zouden geconverseerd hebben zij zouden geconverseerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
converseer
|
| Aanvoegende wijs |
| conversere |