Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: consumeren

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
geconsumeerd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik consumeer
jij consumeert
hij consumeert
wij consumeren
jullie consumeren
zij consumeren

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb geconsumeerd
jij hebt geconsumeerd
hij heeft geconsumeerd
wij hebben geconsumeerd
jullie hebben geconsumeerd
zij hebben geconsumeerd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik consumeerde
jij consumeerde
hij consumeerde
wij consumeerden
jullie consumeerden
zij consumeerden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had geconsumeerd
jij had geconsumeerd
hij had geconsumeerd
wij hadden geconsumeerd
jullie hadden geconsumeerd
zij hadden geconsumeerd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal consumeren
jij zult consumeren
hij zal consumeren
wij zullen consumeren
jullie zullen consumeren
zij zullen consumeren

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal geconsumeerd hebben
jij zult geconsumeerd hebben
hij zal geconsumeerd hebben
wij zullen geconsumeerd hebben
jullie zullen geconsumeerd hebben
zij zullen geconsumeerd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou consumeren
jij zou consumeren
hij zou consumeren
wij zouden consumeren
jullie zouden consumeren
zij zouden consumeren

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou geconsumeerd hebben
jij zou geconsumeerd hebben
hij zou geconsumeerd hebben
wij zouden geconsumeerd hebben
jullie zouden geconsumeerd hebben
zij zouden geconsumeerd hebben

Gebiedende wijs
consumeer

Aanvoegende wijs
consumere

Voorbeelden

  1. Ik consumeer de wormen om mijn gezondheid op peil te houden.
    I consume the worms to maintain my health.
  2. Hij wil slechts consumeren.
    All he wants to do is consume.
  3. Ze consumeren ons lelijk snel.
    They consume us ugly quickly.
  4. Het leven is consumeren... Jupiter.
    Life is an act of consumption Jupiter.
  5. Hij wil z' n huwelijk consumeren.
    He wants to make his marriage work.
  6. Om te leven... moet je consumeren.
    To live is to consume.
  7. Misschien... moeten we het huwelijk later consumeren.
    Perhaps... we should consummate the marriage another night.
  8. Om je het huwelijk te laten consumeren...
    Enacted to allow you to consummate...
  9. Iets dat dat dreigt veel onschuldige levens te consumeren.
    A thing that threatens to consume many innocent lives.
  10. Van jou heb ik geleerd om ongeremd te consumeren.
    You inculcated into me a tolerance for rampant consumerism.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden