NL: constateren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geconstateerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik constateer jij constateert hij constateert wij constateren jullie constateren zij constateren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geconstateerd jij hebt geconstateerd hij heeft geconstateerd wij hebben geconstateerd jullie hebben geconstateerd zij hebben geconstateerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik constateerde jij constateerde hij constateerde wij constateerden jullie constateerden zij constateerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geconstateerd jij had geconstateerd hij had geconstateerd wij hadden geconstateerd jullie hadden geconstateerd zij hadden geconstateerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal constateren jij zult constateren hij zal constateren wij zullen constateren jullie zullen constateren zij zullen constateren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geconstateerd hebben jij zult geconstateerd hebben hij zal geconstateerd hebben wij zullen geconstateerd hebben jullie zullen geconstateerd hebben zij zullen geconstateerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou constateren jij zou constateren hij zou constateren wij zouden constateren jullie zouden constateren zij zouden constateren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geconstateerd hebben jij zou geconstateerd hebben hij zou geconstateerd hebben wij zouden geconstateerd hebben jullie zouden geconstateerd hebben zij zouden geconstateerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
constateer
|
| Aanvoegende wijs |
| constatere |