NL: conditioneren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geconditioneerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik conditioneer jij conditioneert hij conditioneert wij conditioneren jullie conditioneren zij conditioneren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geconditioneerd jij hebt geconditioneerd hij heeft geconditioneerd wij hebben geconditioneerd jullie hebben geconditioneerd zij hebben geconditioneerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik conditioneerde jij conditioneerde hij conditioneerde wij conditioneerden jullie conditioneerden zij conditioneerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geconditioneerd jij had geconditioneerd hij had geconditioneerd wij hadden geconditioneerd jullie hadden geconditioneerd zij hadden geconditioneerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal conditioneren jij zult conditioneren hij zal conditioneren wij zullen conditioneren jullie zullen conditioneren zij zullen conditioneren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geconditioneerd hebben jij zult geconditioneerd hebben hij zal geconditioneerd hebben wij zullen geconditioneerd hebben jullie zullen geconditioneerd hebben zij zullen geconditioneerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou conditioneren jij zou conditioneren hij zou conditioneren wij zouden conditioneren jullie zouden conditioneren zij zouden conditioneren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geconditioneerd hebben jij zou geconditioneerd hebben hij zou geconditioneerd hebben wij zouden geconditioneerd hebben jullie zouden geconditioneerd hebben zij zouden geconditioneerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
conditioneer
|
| Aanvoegende wijs |
| conditionere |