NL: condenseren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gecondenseerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik condenseer jij condenseert hij condenseert wij condenseren jullie condenseren zij condenseren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gecondenseerd jij hebt gecondenseerd hij heeft gecondenseerd wij hebben gecondenseerd jullie hebben gecondenseerd zij hebben gecondenseerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik condenseerde jij condenseerde hij condenseerde wij condenseerden jullie condenseerden zij condenseerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gecondenseerd jij had gecondenseerd hij had gecondenseerd wij hadden gecondenseerd jullie hadden gecondenseerd zij hadden gecondenseerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal condenseren jij zult condenseren hij zal condenseren wij zullen condenseren jullie zullen condenseren zij zullen condenseren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gecondenseerd hebben jij zult gecondenseerd hebben hij zal gecondenseerd hebben wij zullen gecondenseerd hebben jullie zullen gecondenseerd hebben zij zullen gecondenseerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou condenseren jij zou condenseren hij zou condenseren wij zouden condenseren jullie zouden condenseren zij zouden condenseren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gecondenseerd hebben jij zou gecondenseerd hebben hij zou gecondenseerd hebben wij zouden gecondenseerd hebben jullie zouden gecondenseerd hebben zij zouden gecondenseerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
condenseer
|
| Aanvoegende wijs |
| condensere |