NL: concluderen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geconcludeerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik concludeer jij concludeert hij concludeert wij concluderen jullie concluderen zij concluderen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geconcludeerd jij hebt geconcludeerd hij heeft geconcludeerd wij hebben geconcludeerd jullie hebben geconcludeerd zij hebben geconcludeerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik concludeerde jij concludeerde hij concludeerde wij concludeerden jullie concludeerden zij concludeerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geconcludeerd jij had geconcludeerd hij had geconcludeerd wij hadden geconcludeerd jullie hadden geconcludeerd zij hadden geconcludeerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal concluderen jij zult concluderen hij zal concluderen wij zullen concluderen jullie zullen concluderen zij zullen concluderen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geconcludeerd hebben jij zult geconcludeerd hebben hij zal geconcludeerd hebben wij zullen geconcludeerd hebben jullie zullen geconcludeerd hebben zij zullen geconcludeerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou concluderen jij zou concluderen hij zou concluderen wij zouden concluderen jullie zouden concluderen zij zouden concluderen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geconcludeerd hebben jij zou geconcludeerd hebben hij zou geconcludeerd hebben wij zouden geconcludeerd hebben jullie zouden geconcludeerd hebben zij zouden geconcludeerd hebben
|
Gebiedende wijs |
concludeer
|
Aanvoegende wijs |
concludere |