NL: concederen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geconcedeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik concedeer jij concedeert hij concedeert wij concederen jullie concederen zij concederen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geconcedeerd jij hebt geconcedeerd hij heeft geconcedeerd wij hebben geconcedeerd jullie hebben geconcedeerd zij hebben geconcedeerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik concedeerde jij concedeerde hij concedeerde wij concedeerden jullie concedeerden zij concedeerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geconcedeerd jij had geconcedeerd hij had geconcedeerd wij hadden geconcedeerd jullie hadden geconcedeerd zij hadden geconcedeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal concederen jij zult concederen hij zal concederen wij zullen concederen jullie zullen concederen zij zullen concederen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geconcedeerd hebben jij zult geconcedeerd hebben hij zal geconcedeerd hebben wij zullen geconcedeerd hebben jullie zullen geconcedeerd hebben zij zullen geconcedeerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou concederen jij zou concederen hij zou concederen wij zouden concederen jullie zouden concederen zij zouden concederen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geconcedeerd hebben jij zou geconcedeerd hebben hij zou geconcedeerd hebben wij zouden geconcedeerd hebben jullie zouden geconcedeerd hebben zij zouden geconcedeerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
concedeer
|
| Aanvoegende wijs |
| concedere |