NL: computeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gecomputerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik computer jij computert hij computert wij computeren jullie computeren zij computeren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gecomputerd jij hebt gecomputerd hij heeft gecomputerd wij hebben gecomputerd jullie hebben gecomputerd zij hebben gecomputerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik computerde jij computerde hij computerde wij computerden jullie computerden zij computerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gecomputerd jij had gecomputerd hij had gecomputerd wij hadden gecomputerd jullie hadden gecomputerd zij hadden gecomputerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal computeren jij zult computeren hij zal computeren wij zullen computeren jullie zullen computeren zij zullen computeren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gecomputerd hebben jij zult gecomputerd hebben hij zal gecomputerd hebben wij zullen gecomputerd hebben jullie zullen gecomputerd hebben zij zullen gecomputerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou computeren jij zou computeren hij zou computeren wij zouden computeren jullie zouden computeren zij zouden computeren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gecomputerd hebben jij zou gecomputerd hebben hij zou gecomputerd hebben wij zouden gecomputerd hebben jullie zouden gecomputerd hebben zij zouden gecomputerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
computer
|
| Aanvoegende wijs |
| computere |