NL: comprimeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gecomprimeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik comprimeer jij comprimeert hij comprimeert wij comprimeren jullie comprimeren zij comprimeren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gecomprimeerd jij hebt gecomprimeerd hij heeft gecomprimeerd wij hebben gecomprimeerd jullie hebben gecomprimeerd zij hebben gecomprimeerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik comprimeerde jij comprimeerde hij comprimeerde wij comprimeerden jullie comprimeerden zij comprimeerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gecomprimeerd jij had gecomprimeerd hij had gecomprimeerd wij hadden gecomprimeerd jullie hadden gecomprimeerd zij hadden gecomprimeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal comprimeren jij zult comprimeren hij zal comprimeren wij zullen comprimeren jullie zullen comprimeren zij zullen comprimeren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gecomprimeerd hebben jij zult gecomprimeerd hebben hij zal gecomprimeerd hebben wij zullen gecomprimeerd hebben jullie zullen gecomprimeerd hebben zij zullen gecomprimeerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou comprimeren jij zou comprimeren hij zou comprimeren wij zouden comprimeren jullie zouden comprimeren zij zouden comprimeren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gecomprimeerd hebben jij zou gecomprimeerd hebben hij zou gecomprimeerd hebben wij zouden gecomprimeerd hebben jullie zouden gecomprimeerd hebben zij zouden gecomprimeerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
comprimeer
|
| Aanvoegende wijs |
| comprimere |