NL: complotteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gecomplotteerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik complotteer jij complotteert hij complotteert wij complotteren jullie complotteren zij complotteren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gecomplotteerd jij hebt gecomplotteerd hij heeft gecomplotteerd wij hebben gecomplotteerd jullie hebben gecomplotteerd zij hebben gecomplotteerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik complotteerde jij complotteerde hij complotteerde wij complotteerden jullie complotteerden zij complotteerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gecomplotteerd jij had gecomplotteerd hij had gecomplotteerd wij hadden gecomplotteerd jullie hadden gecomplotteerd zij hadden gecomplotteerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal complotteren jij zult complotteren hij zal complotteren wij zullen complotteren jullie zullen complotteren zij zullen complotteren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gecomplotteerd hebben jij zult gecomplotteerd hebben hij zal gecomplotteerd hebben wij zullen gecomplotteerd hebben jullie zullen gecomplotteerd hebben zij zullen gecomplotteerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou complotteren jij zou complotteren hij zou complotteren wij zouden complotteren jullie zouden complotteren zij zouden complotteren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gecomplotteerd hebben jij zou gecomplotteerd hebben hij zou gecomplotteerd hebben wij zouden gecomplotteerd hebben jullie zouden gecomplotteerd hebben zij zouden gecomplotteerd hebben
|
Gebiedende wijs |
complotteer
|
Aanvoegende wijs |
complottere |