Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: compliceren

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gecompliceerd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik compliceer
jij compliceert
hij compliceert
wij compliceren
jullie compliceren
zij compliceren

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gecompliceerd
jij hebt gecompliceerd
hij heeft gecompliceerd
wij hebben gecompliceerd
jullie hebben gecompliceerd
zij hebben gecompliceerd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik compliceerde
jij compliceerde
hij compliceerde
wij compliceerden
jullie compliceerden
zij compliceerden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gecompliceerd
jij had gecompliceerd
hij had gecompliceerd
wij hadden gecompliceerd
jullie hadden gecompliceerd
zij hadden gecompliceerd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal compliceren
jij zult compliceren
hij zal compliceren
wij zullen compliceren
jullie zullen compliceren
zij zullen compliceren

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gecompliceerd hebben
jij zult gecompliceerd hebben
hij zal gecompliceerd hebben
wij zullen gecompliceerd hebben
jullie zullen gecompliceerd hebben
zij zullen gecompliceerd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou compliceren
jij zou compliceren
hij zou compliceren
wij zouden compliceren
jullie zouden compliceren
zij zouden compliceren

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gecompliceerd hebben
jij zou gecompliceerd hebben
hij zou gecompliceerd hebben
wij zouden gecompliceerd hebben
jullie zouden gecompliceerd hebben
zij zouden gecompliceerd hebben

Gebiedende wijs
compliceer

Aanvoegende wijs
complicere

Voorbeelden

  1. compliceer het dan.
    Un-complicate it.
  2. Feiten compliceren dingen.
    Facts complicate things.
  3. Werkplaatsverhoudingen compliceren altijd, Annie,
    Workplace romances always complicate it, annie,
  4. Dit gaat de zaken compliceren.
    This is gonna complicate things.
  5. De zaken niet compliceren, Monk.
    Don 't complicate things, Monk.
  6. Ik wil de dingen niet compliceren.
    I don' t want to complicate things.
  7. Deze feiten zullen de hoorzitting compliceren.
    These facts are gonna complicate the hearing.
  8. En je wilt je leven niet compliceren.
    And you don 't want to complicate your life.
  9. Laat me hem voor je de-compliceren!
    Let me un-complicate it for you!
  10. Er is geen behoefte om het verder te compliceren.
    There is no need to complicate it further.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden