NL: compliceren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gecompliceerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik compliceer jij compliceert hij compliceert wij compliceren jullie compliceren zij compliceren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gecompliceerd jij hebt gecompliceerd hij heeft gecompliceerd wij hebben gecompliceerd jullie hebben gecompliceerd zij hebben gecompliceerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik compliceerde jij compliceerde hij compliceerde wij compliceerden jullie compliceerden zij compliceerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gecompliceerd jij had gecompliceerd hij had gecompliceerd wij hadden gecompliceerd jullie hadden gecompliceerd zij hadden gecompliceerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal compliceren jij zult compliceren hij zal compliceren wij zullen compliceren jullie zullen compliceren zij zullen compliceren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gecompliceerd hebben jij zult gecompliceerd hebben hij zal gecompliceerd hebben wij zullen gecompliceerd hebben jullie zullen gecompliceerd hebben zij zullen gecompliceerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou compliceren jij zou compliceren hij zou compliceren wij zouden compliceren jullie zouden compliceren zij zouden compliceren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gecompliceerd hebben jij zou gecompliceerd hebben hij zou gecompliceerd hebben wij zouden gecompliceerd hebben jullie zouden gecompliceerd hebben zij zouden gecompliceerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
compliceer
|
| Aanvoegende wijs |
| complicere |