NL: compelleren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gecompelleerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik compelleer jij compelleert hij compelleert wij compelleren jullie compelleren zij compelleren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gecompelleerd jij hebt gecompelleerd hij heeft gecompelleerd wij hebben gecompelleerd jullie hebben gecompelleerd zij hebben gecompelleerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik compelleerde jij compelleerde hij compelleerde wij compelleerden jullie compelleerden zij compelleerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gecompelleerd jij had gecompelleerd hij had gecompelleerd wij hadden gecompelleerd jullie hadden gecompelleerd zij hadden gecompelleerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal compelleren jij zult compelleren hij zal compelleren wij zullen compelleren jullie zullen compelleren zij zullen compelleren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gecompelleerd hebben jij zult gecompelleerd hebben hij zal gecompelleerd hebben wij zullen gecompelleerd hebben jullie zullen gecompelleerd hebben zij zullen gecompelleerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou compelleren jij zou compelleren hij zou compelleren wij zouden compelleren jullie zouden compelleren zij zouden compelleren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gecompelleerd hebben jij zou gecompelleerd hebben hij zou gecompelleerd hebben wij zouden gecompelleerd hebben jullie zouden gecompelleerd hebben zij zouden gecompelleerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
compelleer
|
| Aanvoegende wijs |
| compellere |