1. MWB
  2. Werkwoord vervoegen
  3. combatten

Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: combatten

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gecombat

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik combat
jij combat
hij combatt
wij combatten
jullie combatten
zij combatten

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gecombat
jij hebt gecombat
hij heeft gecombat
wij hebben gecombat
jullie hebben gecombat
zij hebben gecombat

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik combatte
jij combatte
hij combatte
wij combatten
jullie combatten
zij combatten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gecombat
jij had gecombat
hij had gecombat
wij hadden gecombat
jullie hadden gecombat
zij hadden gecombat

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal combatten
jij zult combatten
hij zal combatten
wij zullen combatten
jullie zullen combatten
zij zullen combatten

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gecombat hebben
jij zult gecombat hebben
hij zal gecombat hebben
wij zullen gecombat hebben
jullie zullen gecombat hebben
zij zullen gecombat hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou combatten
jij zou combatten
hij zou combatten
wij zouden combatten
jullie zouden combatten
zij zouden combatten

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gecombat hebben
jij zou gecombat hebben
hij zou gecombat hebben
wij zouden gecombat hebben
jullie zouden gecombat hebben
zij zouden gecombat hebben

Gebiedende wijs
combat

Aanvoegende wijs
combatte

Voorbeelden

  1. Air Combat Command
    Air Combat Command
  2. Wat is het Marine Combat Munitions Element?
    What is the Marine Combat Munitions Element?
  3. Bloomingdale' s en Combat Gear op het internet.
    Bloomingdale 's and Combat Gear on the Web.
  4. Carla, hoe weet je dat over de Combat Zone?
    Carla, how do you know about the Combat Zone?
  5. Vier jaar bij het Helikopter Sea Combat Squadron 24.
    Four years with Helicopter Sea Combat Squadron 24.
  6. Die ouwe had een Desert Eagle 9mm met combat grips.
    The old guy had a desert eagle 9 millimeter with combat grip.
  7. Tussen uw vele onderscheidingen zit de Distinguished Combat Service Medal.
    I notice among your many decorations is the Distinguished Combat Service Medal.
  8. Daarnaast, schat, we beginnen te weinig combat instructeurs te krijgen.
    Besides, honey, we 're starting to run low on combat instructors.
  9. Onze school is midden in wat ze vroeger de Combat Zone noemden.
    Our school is in the heart of what they once called The Combat Zone.
  10. Ik wil het beste winnende combat team beschikbaar om te gaan en me Whitmore te halen.
    I want the best combat extraction team available to go in and get me Whitmore.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden



Vaakst vervoegd

Hier zie je een overzicht van de 30 vaakst vervoegde werkwoorden voor de vijf talen die we op mijnwoordenboek gebruiken.

Nederlandse werkwoorden

willen verdienen worden zijn vinden bedoelen kunnen houden hebben meten vermelden vertellen varen gelden beantwoorden zeggen bestellen begeleiden updaten reizen bereiden leiden plannen gaan verwijderen stelen bidden besteden denken bellen

Franse werkwoorden

être avoir aller faire pouvoir vouloir venir devoir voir prendre savoir partir connaître recevoir dire mettre finir lire boire choisir envoyer sortir falloir dormir écrire appeler croire manger devenir vivre

Duitse werkwoorden

sein werden haben können mögen gehen wollen müssen essen finden sehen stressen lesen dürfen fahren misten sollen kommen nehmen tun machen geben sprechen lassen helfen laufen arbeiten wohnen schlafen halten

Spaanse werkwoorden

ser sentir tener hacer ver teñir ir estar servir haber poder mentir querer dar fuir saber decir hablar salir empezar volver comer seguir vivir gustar pedir encontrar grillarse latir pensar llamar conocer preferir jugar llegar

Engelse werkwoorden

send read be have spend choose go lead mean hear teach lie think see quit can do build meet take say get run fall fair buy put eat lay make learn wear begin barbecue will give find want know drink work write try