NL: colporteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gecolporteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik colporteer jij colporteert hij colporteert wij colporteren jullie colporteren zij colporteren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gecolporteerd jij hebt gecolporteerd hij heeft gecolporteerd wij hebben gecolporteerd jullie hebben gecolporteerd zij hebben gecolporteerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik colporteerde jij colporteerde hij colporteerde wij colporteerden jullie colporteerden zij colporteerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gecolporteerd jij had gecolporteerd hij had gecolporteerd wij hadden gecolporteerd jullie hadden gecolporteerd zij hadden gecolporteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal colporteren jij zult colporteren hij zal colporteren wij zullen colporteren jullie zullen colporteren zij zullen colporteren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gecolporteerd hebben jij zult gecolporteerd hebben hij zal gecolporteerd hebben wij zullen gecolporteerd hebben jullie zullen gecolporteerd hebben zij zullen gecolporteerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou colporteren jij zou colporteren hij zou colporteren wij zouden colporteren jullie zouden colporteren zij zouden colporteren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gecolporteerd hebben jij zou gecolporteerd hebben hij zou gecolporteerd hebben wij zouden gecolporteerd hebben jullie zouden gecolporteerd hebben zij zouden gecolporteerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
colporteer
|
| Aanvoegende wijs |
| colportere |