NL: collideren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gecollideerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik collideer jij collideert hij collideert wij collideren jullie collideren zij collideren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gecollideerd jij hebt gecollideerd hij heeft gecollideerd wij hebben gecollideerd jullie hebben gecollideerd zij hebben gecollideerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik collideerde jij collideerde hij collideerde wij collideerden jullie collideerden zij collideerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gecollideerd jij had gecollideerd hij had gecollideerd wij hadden gecollideerd jullie hadden gecollideerd zij hadden gecollideerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal collideren jij zult collideren hij zal collideren wij zullen collideren jullie zullen collideren zij zullen collideren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gecollideerd hebben jij zult gecollideerd hebben hij zal gecollideerd hebben wij zullen gecollideerd hebben jullie zullen gecollideerd hebben zij zullen gecollideerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou collideren jij zou collideren hij zou collideren wij zouden collideren jullie zouden collideren zij zouden collideren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gecollideerd hebben jij zou gecollideerd hebben hij zou gecollideerd hebben wij zouden gecollideerd hebben jullie zouden gecollideerd hebben zij zouden gecollideerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
collideer
|
| Aanvoegende wijs |
| collidere |