NL: coifferen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gecoiffeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik coiffeer jij coiffeert hij coiffeert wij coifferen jullie coifferen zij coifferen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gecoiffeerd jij hebt gecoiffeerd hij heeft gecoiffeerd wij hebben gecoiffeerd jullie hebben gecoiffeerd zij hebben gecoiffeerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik coiffeerde jij coiffeerde hij coiffeerde wij coiffeerden jullie coiffeerden zij coiffeerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gecoiffeerd jij had gecoiffeerd hij had gecoiffeerd wij hadden gecoiffeerd jullie hadden gecoiffeerd zij hadden gecoiffeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal coifferen jij zult coifferen hij zal coifferen wij zullen coifferen jullie zullen coifferen zij zullen coifferen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gecoiffeerd hebben jij zult gecoiffeerd hebben hij zal gecoiffeerd hebben wij zullen gecoiffeerd hebben jullie zullen gecoiffeerd hebben zij zullen gecoiffeerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou coifferen jij zou coifferen hij zou coifferen wij zouden coifferen jullie zouden coifferen zij zouden coifferen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gecoiffeerd hebben jij zou gecoiffeerd hebben hij zou gecoiffeerd hebben wij zouden gecoiffeerd hebben jullie zouden gecoiffeerd hebben zij zouden gecoiffeerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
coiffeer
|
| Aanvoegende wijs |
| coiffere |