NL: cohosten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gecohost
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik cohost jij cohost hij cohost wij cohosten jullie cohosten zij cohosten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gecohost jij hebt gecohost hij heeft gecohost wij hebben gecohost jullie hebben gecohost zij hebben gecohost
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik cohostte jij cohostte hij cohostte wij cohostten jullie cohostten zij cohostten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gecohost jij had gecohost hij had gecohost wij hadden gecohost jullie hadden gecohost zij hadden gecohost
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal cohosten jij zult cohosten hij zal cohosten wij zullen cohosten jullie zullen cohosten zij zullen cohosten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gecohost hebben jij zult gecohost hebben hij zal gecohost hebben wij zullen gecohost hebben jullie zullen gecohost hebben zij zullen gecohost hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou cohosten jij zou cohosten hij zou cohosten wij zouden cohosten jullie zouden cohosten zij zouden cohosten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gecohost hebben jij zou gecohost hebben hij zou gecohost hebben wij zouden gecohost hebben jullie zouden gecohost hebben zij zouden gecohost hebben
|
| Gebiedende wijs |
cohost
|
| Aanvoegende wijs |
| cohoste |