NL: coderen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gecodeerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik codeer jij codeert hij codeert wij coderen jullie coderen zij coderen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gecodeerd jij hebt gecodeerd hij heeft gecodeerd wij hebben gecodeerd jullie hebben gecodeerd zij hebben gecodeerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik codeerde jij codeerde hij codeerde wij codeerden jullie codeerden zij codeerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gecodeerd jij had gecodeerd hij had gecodeerd wij hadden gecodeerd jullie hadden gecodeerd zij hadden gecodeerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal coderen jij zult coderen hij zal coderen wij zullen coderen jullie zullen coderen zij zullen coderen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gecodeerd hebben jij zult gecodeerd hebben hij zal gecodeerd hebben wij zullen gecodeerd hebben jullie zullen gecodeerd hebben zij zullen gecodeerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou coderen jij zou coderen hij zou coderen wij zouden coderen jullie zouden coderen zij zouden coderen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gecodeerd hebben jij zou gecodeerd hebben hij zou gecodeerd hebben wij zouden gecodeerd hebben jullie zouden gecodeerd hebben zij zouden gecodeerd hebben
|
Gebiedende wijs |
codeer
|
Aanvoegende wijs |
codere |