NL: coaten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gecoat
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik coat jij coat hij coat wij coaten jullie coaten zij coaten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gecoat jij hebt gecoat hij heeft gecoat wij hebben gecoat jullie hebben gecoat zij hebben gecoat
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik coatte jij coatte hij coatte wij coatten jullie coatten zij coatten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gecoat jij had gecoat hij had gecoat wij hadden gecoat jullie hadden gecoat zij hadden gecoat
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal coaten jij zult coaten hij zal coaten wij zullen coaten jullie zullen coaten zij zullen coaten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gecoat hebben jij zult gecoat hebben hij zal gecoat hebben wij zullen gecoat hebben jullie zullen gecoat hebben zij zullen gecoat hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou coaten jij zou coaten hij zou coaten wij zouden coaten jullie zouden coaten zij zouden coaten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gecoat hebben jij zou gecoat hebben hij zou gecoat hebben wij zouden gecoat hebben jullie zouden gecoat hebben zij zouden gecoat hebben
|
| Gebiedende wijs |
coat
|
| Aanvoegende wijs |
| coate |