NL: coaguleren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gecoaguleerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik coaguleer jij coaguleert hij coaguleert wij coaguleren jullie coaguleren zij coaguleren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gecoaguleerd jij hebt gecoaguleerd hij heeft gecoaguleerd wij hebben gecoaguleerd jullie hebben gecoaguleerd zij hebben gecoaguleerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik coaguleerde jij coaguleerde hij coaguleerde wij coaguleerden jullie coaguleerden zij coaguleerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gecoaguleerd jij had gecoaguleerd hij had gecoaguleerd wij hadden gecoaguleerd jullie hadden gecoaguleerd zij hadden gecoaguleerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal coaguleren jij zult coaguleren hij zal coaguleren wij zullen coaguleren jullie zullen coaguleren zij zullen coaguleren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gecoaguleerd hebben jij zult gecoaguleerd hebben hij zal gecoaguleerd hebben wij zullen gecoaguleerd hebben jullie zullen gecoaguleerd hebben zij zullen gecoaguleerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou coaguleren jij zou coaguleren hij zou coaguleren wij zouden coaguleren jullie zouden coaguleren zij zouden coaguleren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gecoaguleerd hebben jij zou gecoaguleerd hebben hij zou gecoaguleerd hebben wij zouden gecoaguleerd hebben jullie zouden gecoaguleerd hebben zij zouden gecoaguleerd hebben
|
Gebiedende wijs |
coaguleer
|
Aanvoegende wijs |
coagulere |