NL: coachen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gecoacht
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik coach jij coacht hij coacht wij coachen jullie coachen zij coachen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gecoacht jij hebt gecoacht hij heeft gecoacht wij hebben gecoacht jullie hebben gecoacht zij hebben gecoacht
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik coachte jij coachte hij coachte wij coachten jullie coachten zij coachten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gecoacht jij had gecoacht hij had gecoacht wij hadden gecoacht jullie hadden gecoacht zij hadden gecoacht
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal coachen jij zult coachen hij zal coachen wij zullen coachen jullie zullen coachen zij zullen coachen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gecoacht hebben jij zult gecoacht hebben hij zal gecoacht hebben wij zullen gecoacht hebben jullie zullen gecoacht hebben zij zullen gecoacht hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou coachen jij zou coachen hij zou coachen wij zouden coachen jullie zouden coachen zij zouden coachen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gecoacht hebben jij zou gecoacht hebben hij zou gecoacht hebben wij zouden gecoacht hebben jullie zouden gecoacht hebben zij zouden gecoacht hebben
|
| Gebiedende wijs |
coach
|
| Aanvoegende wijs |
| coache |