NL: clashen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geclasht
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik clash jij clasht hij clasht wij clashen jullie clashen zij clashen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geclasht jij hebt geclasht hij heeft geclasht wij hebben geclasht jullie hebben geclasht zij hebben geclasht
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik clashte jij clashte hij clashte wij clashten jullie clashten zij clashten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geclasht jij had geclasht hij had geclasht wij hadden geclasht jullie hadden geclasht zij hadden geclasht
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal clashen jij zult clashen hij zal clashen wij zullen clashen jullie zullen clashen zij zullen clashen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geclasht hebben jij zult geclasht hebben hij zal geclasht hebben wij zullen geclasht hebben jullie zullen geclasht hebben zij zullen geclasht hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou clashen jij zou clashen hij zou clashen wij zouden clashen jullie zouden clashen zij zouden clashen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geclasht hebben jij zou geclasht hebben hij zou geclasht hebben wij zouden geclasht hebben jullie zouden geclasht hebben zij zouden geclasht hebben
|
| Gebiedende wijs |
clash
|
| Aanvoegende wijs |
| clashe |