Voorbeelden

1. Mais je clame mon innocence.
   Ik wil mijn onschuld bewijzen.
2. Je clame le droit du privilège féodal!
   Ik verwijs naar de juiste privileges.
3. Sont-ils réellement cette menace qu' il clame?
   Zijn zij werkelijk de dreiging zoals hij beweert?
4. Alors pourquoi il ne clame pas son innocence?
   Waarom schreeuwt hij zijn onschuld dan niet van de daken?
5. Quelle humiliation pour lui qui se clame un végétarien!
   Een vernedering voor een zogenaamde vegetariër.
6. Il clame le Nord aussi par droit de conquête.
   Hij claimt ook het Noorden door verovering.
7. Le Pape Sixtus clame que tu es un agent des Ottomans.
   Paus Sixtus beweert dat je een agent van de Ottomanen bent.
8. On reste clame, sans attirer l' attention, on peut passer à travers eux.
   We blijven rustig, trekken geen aandacht. Dan kunnen we gewoon tussen hen door.
9. Il clame partout qu' il est un foutu clone, mais c' est pire encore.
   En hij vertelt dat hij een clone is, maar het is nog erger.
10. Elle s' est trouvée un avocat qui clame qu' elle a été emprisonnée sans procès.
    Ze heeft een advocaat die beweert dat ze zonder een proces gevangen is genomen.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden