NL: chloreren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gechloreerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik chloreer jij chloreert hij chloreert wij chloreren jullie chloreren zij chloreren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gechloreerd jij hebt gechloreerd hij heeft gechloreerd wij hebben gechloreerd jullie hebben gechloreerd zij hebben gechloreerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik chloreerde jij chloreerde hij chloreerde wij chloreerden jullie chloreerden zij chloreerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gechloreerd jij had gechloreerd hij had gechloreerd wij hadden gechloreerd jullie hadden gechloreerd zij hadden gechloreerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal chloreren jij zult chloreren hij zal chloreren wij zullen chloreren jullie zullen chloreren zij zullen chloreren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gechloreerd hebben jij zult gechloreerd hebben hij zal gechloreerd hebben wij zullen gechloreerd hebben jullie zullen gechloreerd hebben zij zullen gechloreerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou chloreren jij zou chloreren hij zou chloreren wij zouden chloreren jullie zouden chloreren zij zouden chloreren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gechloreerd hebben jij zou gechloreerd hebben hij zou gechloreerd hebben wij zouden gechloreerd hebben jullie zouden gechloreerd hebben zij zouden gechloreerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
chloreer
|
| Aanvoegende wijs |
| chlorere |