NL: chicaneren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gechicaneerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik chicaneer jij chicaneert hij chicaneert wij chicaneren jullie chicaneren zij chicaneren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gechicaneerd jij hebt gechicaneerd hij heeft gechicaneerd wij hebben gechicaneerd jullie hebben gechicaneerd zij hebben gechicaneerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik chicaneerde jij chicaneerde hij chicaneerde wij chicaneerden jullie chicaneerden zij chicaneerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gechicaneerd jij had gechicaneerd hij had gechicaneerd wij hadden gechicaneerd jullie hadden gechicaneerd zij hadden gechicaneerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal chicaneren jij zult chicaneren hij zal chicaneren wij zullen chicaneren jullie zullen chicaneren zij zullen chicaneren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gechicaneerd hebben jij zult gechicaneerd hebben hij zal gechicaneerd hebben wij zullen gechicaneerd hebben jullie zullen gechicaneerd hebben zij zullen gechicaneerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou chicaneren jij zou chicaneren hij zou chicaneren wij zouden chicaneren jullie zouden chicaneren zij zouden chicaneren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gechicaneerd hebben jij zou gechicaneerd hebben hij zou gechicaneerd hebben wij zouden gechicaneerd hebben jullie zouden gechicaneerd hebben zij zouden gechicaneerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
chicaneer
|
| Aanvoegende wijs |
| chicanere |