NL: chanteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gechanteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik chanteer jij chanteert hij chanteert wij chanteren jullie chanteren zij chanteren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gechanteerd jij hebt gechanteerd hij heeft gechanteerd wij hebben gechanteerd jullie hebben gechanteerd zij hebben gechanteerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik chanteerde jij chanteerde hij chanteerde wij chanteerden jullie chanteerden zij chanteerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gechanteerd jij had gechanteerd hij had gechanteerd wij hadden gechanteerd jullie hadden gechanteerd zij hadden gechanteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal chanteren jij zult chanteren hij zal chanteren wij zullen chanteren jullie zullen chanteren zij zullen chanteren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gechanteerd hebben jij zult gechanteerd hebben hij zal gechanteerd hebben wij zullen gechanteerd hebben jullie zullen gechanteerd hebben zij zullen gechanteerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou chanteren jij zou chanteren hij zou chanteren wij zouden chanteren jullie zouden chanteren zij zouden chanteren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gechanteerd hebben jij zou gechanteerd hebben hij zou gechanteerd hebben wij zouden gechanteerd hebben jullie zouden gechanteerd hebben zij zouden gechanteerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
chanteer
|
| Aanvoegende wijs |
| chantere |