NL: channelen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gechanneld
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik channel jij channelt hij channelt wij channelen jullie channelen zij channelen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gechanneld jij hebt gechanneld hij heeft gechanneld wij hebben gechanneld jullie hebben gechanneld zij hebben gechanneld
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik channelde jij channelde hij channelde wij channelden jullie channelden zij channelden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gechanneld jij had gechanneld hij had gechanneld wij hadden gechanneld jullie hadden gechanneld zij hadden gechanneld
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal channelen jij zult channelen hij zal channelen wij zullen channelen jullie zullen channelen zij zullen channelen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gechanneld hebben jij zult gechanneld hebben hij zal gechanneld hebben wij zullen gechanneld hebben jullie zullen gechanneld hebben zij zullen gechanneld hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou channelen jij zou channelen hij zou channelen wij zouden channelen jullie zouden channelen zij zouden channelen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gechanneld hebben jij zou gechanneld hebben hij zou gechanneld hebben wij zouden gechanneld hebben jullie zouden gechanneld hebben zij zouden gechanneld hebben
|
| Gebiedende wijs |
channel
|
| Aanvoegende wijs |
| channele |