NL: certificeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gecertificeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik certificeer jij certificeert hij certificeert wij certificeren jullie certificeren zij certificeren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gecertificeerd jij hebt gecertificeerd hij heeft gecertificeerd wij hebben gecertificeerd jullie hebben gecertificeerd zij hebben gecertificeerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik certificeerde jij certificeerde hij certificeerde wij certificeerden jullie certificeerden zij certificeerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gecertificeerd jij had gecertificeerd hij had gecertificeerd wij hadden gecertificeerd jullie hadden gecertificeerd zij hadden gecertificeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal certificeren jij zult certificeren hij zal certificeren wij zullen certificeren jullie zullen certificeren zij zullen certificeren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gecertificeerd hebben jij zult gecertificeerd hebben hij zal gecertificeerd hebben wij zullen gecertificeerd hebben jullie zullen gecertificeerd hebben zij zullen gecertificeerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou certificeren jij zou certificeren hij zou certificeren wij zouden certificeren jullie zouden certificeren zij zouden certificeren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gecertificeerd hebben jij zou gecertificeerd hebben hij zou gecertificeerd hebben wij zouden gecertificeerd hebben jullie zouden gecertificeerd hebben zij zouden gecertificeerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
certificeer
|
| Aanvoegende wijs |
| certificere |