NL: centupleren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gecentupleerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik centupleer jij centupleert hij centupleert wij centupleren jullie centupleren zij centupleren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gecentupleerd jij hebt gecentupleerd hij heeft gecentupleerd wij hebben gecentupleerd jullie hebben gecentupleerd zij hebben gecentupleerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik centupleerde jij centupleerde hij centupleerde wij centupleerden jullie centupleerden zij centupleerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gecentupleerd jij had gecentupleerd hij had gecentupleerd wij hadden gecentupleerd jullie hadden gecentupleerd zij hadden gecentupleerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal centupleren jij zult centupleren hij zal centupleren wij zullen centupleren jullie zullen centupleren zij zullen centupleren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gecentupleerd hebben jij zult gecentupleerd hebben hij zal gecentupleerd hebben wij zullen gecentupleerd hebben jullie zullen gecentupleerd hebben zij zullen gecentupleerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou centupleren jij zou centupleren hij zou centupleren wij zouden centupleren jullie zouden centupleren zij zouden centupleren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gecentupleerd hebben jij zou gecentupleerd hebben hij zou gecentupleerd hebben wij zouden gecentupleerd hebben jullie zouden gecentupleerd hebben zij zouden gecentupleerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
centupleer
|
| Aanvoegende wijs |
| centuplere |