NL: centeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gecenterd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik center jij centert hij centert wij centeren jullie centeren zij centeren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gecenterd jij hebt gecenterd hij heeft gecenterd wij hebben gecenterd jullie hebben gecenterd zij hebben gecenterd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik centerde jij centerde hij centerde wij centerden jullie centerden zij centerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gecenterd jij had gecenterd hij had gecenterd wij hadden gecenterd jullie hadden gecenterd zij hadden gecenterd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal centeren jij zult centeren hij zal centeren wij zullen centeren jullie zullen centeren zij zullen centeren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gecenterd hebben jij zult gecenterd hebben hij zal gecenterd hebben wij zullen gecenterd hebben jullie zullen gecenterd hebben zij zullen gecenterd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou centeren jij zou centeren hij zou centeren wij zouden centeren jullie zouden centeren zij zouden centeren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gecenterd hebben jij zou gecenterd hebben hij zou gecenterd hebben wij zouden gecenterd hebben jullie zouden gecenterd hebben zij zouden gecenterd hebben
|
| Gebiedende wijs |
center
|
| Aanvoegende wijs |
| centere |