NL: cederen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gecedeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik cedeer jij cedeert hij cedeert wij cederen jullie cederen zij cederen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gecedeerd jij hebt gecedeerd hij heeft gecedeerd wij hebben gecedeerd jullie hebben gecedeerd zij hebben gecedeerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik cedeerde jij cedeerde hij cedeerde wij cedeerden jullie cedeerden zij cedeerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gecedeerd jij had gecedeerd hij had gecedeerd wij hadden gecedeerd jullie hadden gecedeerd zij hadden gecedeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal cederen jij zult cederen hij zal cederen wij zullen cederen jullie zullen cederen zij zullen cederen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gecedeerd hebben jij zult gecedeerd hebben hij zal gecedeerd hebben wij zullen gecedeerd hebben jullie zullen gecedeerd hebben zij zullen gecedeerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou cederen jij zou cederen hij zou cederen wij zouden cederen jullie zouden cederen zij zouden cederen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gecedeerd hebben jij zou gecedeerd hebben hij zou gecedeerd hebben wij zouden gecedeerd hebben jullie zouden gecedeerd hebben zij zouden gecedeerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
cedeer
|
| Aanvoegende wijs |
| cedere |