NL: castreren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gecastreerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik castreer jij castreert hij castreert wij castreren jullie castreren zij castreren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gecastreerd jij hebt gecastreerd hij heeft gecastreerd wij hebben gecastreerd jullie hebben gecastreerd zij hebben gecastreerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik castreerde jij castreerde hij castreerde wij castreerden jullie castreerden zij castreerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gecastreerd jij had gecastreerd hij had gecastreerd wij hadden gecastreerd jullie hadden gecastreerd zij hadden gecastreerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal castreren jij zult castreren hij zal castreren wij zullen castreren jullie zullen castreren zij zullen castreren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gecastreerd hebben jij zult gecastreerd hebben hij zal gecastreerd hebben wij zullen gecastreerd hebben jullie zullen gecastreerd hebben zij zullen gecastreerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou castreren jij zou castreren hij zou castreren wij zouden castreren jullie zouden castreren zij zouden castreren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gecastreerd hebben jij zou gecastreerd hebben hij zou gecastreerd hebben wij zouden gecastreerd hebben jullie zouden gecastreerd hebben zij zouden gecastreerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
castreer
|
| Aanvoegende wijs |
| castrere |