NL: casseren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gecasseerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik casseer jij casseert hij casseert wij casseren jullie casseren zij casseren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gecasseerd jij hebt gecasseerd hij heeft gecasseerd wij hebben gecasseerd jullie hebben gecasseerd zij hebben gecasseerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik casseerde jij casseerde hij casseerde wij casseerden jullie casseerden zij casseerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gecasseerd jij had gecasseerd hij had gecasseerd wij hadden gecasseerd jullie hadden gecasseerd zij hadden gecasseerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal casseren jij zult casseren hij zal casseren wij zullen casseren jullie zullen casseren zij zullen casseren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gecasseerd hebben jij zult gecasseerd hebben hij zal gecasseerd hebben wij zullen gecasseerd hebben jullie zullen gecasseerd hebben zij zullen gecasseerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou casseren jij zou casseren hij zou casseren wij zouden casseren jullie zouden casseren zij zouden casseren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gecasseerd hebben jij zou gecasseerd hebben hij zou gecasseerd hebben wij zouden gecasseerd hebben jullie zouden gecasseerd hebben zij zouden gecasseerd hebben
|
Gebiedende wijs |
casseer
|
Aanvoegende wijs |
cassere |