Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: carpoolen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gecarpoold

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik carpool
jij carpoolt
hij carpoolt
wij carpoolen
jullie carpoolen
zij carpoolen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gecarpoold
jij hebt gecarpoold
hij heeft gecarpoold
wij hebben gecarpoold
jullie hebben gecarpoold
zij hebben gecarpoold

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik carpoolde
jij carpoolde
hij carpoolde
wij carpoolden
jullie carpoolden
zij carpoolden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gecarpoold
jij had gecarpoold
hij had gecarpoold
wij hadden gecarpoold
jullie hadden gecarpoold
zij hadden gecarpoold

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal carpoolen
jij zult carpoolen
hij zal carpoolen
wij zullen carpoolen
jullie zullen carpoolen
zij zullen carpoolen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gecarpoold hebben
jij zult gecarpoold hebben
hij zal gecarpoold hebben
wij zullen gecarpoold hebben
jullie zullen gecarpoold hebben
zij zullen gecarpoold hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou carpoolen
jij zou carpoolen
hij zou carpoolen
wij zouden carpoolen
jullie zouden carpoolen
zij zouden carpoolen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gecarpoold hebben
jij zou gecarpoold hebben
hij zou gecarpoold hebben
wij zouden gecarpoold hebben
jullie zouden gecarpoold hebben
zij zouden gecarpoold hebben

Gebiedende wijs
carpool

Aanvoegende wijs
carpoole

Voorbeelden

  1. Jezum, het is geen carpool
    Oh hell, ain 't carpool
  2. Ik moet over elf minuten bij de carpool zijn.
    I have to be at the motor pool in 11 minutes.
  3. Volgens de politie zag een getuige hem na de show instappen in een carpool wagen,
    Metro said that a witness saw him get into a rideshare car after the show.
  4. We kunnen carpoolen.
    We could carpool.
  5. Moeten we carpoolen.
    We should carpool.
  6. Zullen we vanavond carpoolen?
    Should we carpool on our stay tonight?
  7. Ik wil niet carpoolen.
    I-I don 't want to carpool.
  8. We kunnen samen carpoolen.
    We can carpool together.
  9. Partners mogen niet eens carpoolen.
    Couples can 't even ride there together.
  10. Iedereen moet carpoolen behalve ik.
    Everyone should car pool except me.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden