NL: carjacken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gecarjackt
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik carjack jij carjackt hij carjackt wij carjacken jullie carjacken zij carjacken
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gecarjackt jij hebt gecarjackt hij heeft gecarjackt wij hebben gecarjackt jullie hebben gecarjackt zij hebben gecarjackt
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik carjackte jij carjackte hij carjackte wij carjackten jullie carjackten zij carjackten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gecarjackt jij had gecarjackt hij had gecarjackt wij hadden gecarjackt jullie hadden gecarjackt zij hadden gecarjackt
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal carjacken jij zult carjacken hij zal carjacken wij zullen carjacken jullie zullen carjacken zij zullen carjacken
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gecarjackt hebben jij zult gecarjackt hebben hij zal gecarjackt hebben wij zullen gecarjackt hebben jullie zullen gecarjackt hebben zij zullen gecarjackt hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou carjacken jij zou carjacken hij zou carjacken wij zouden carjacken jullie zouden carjacken zij zouden carjacken
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gecarjackt hebben jij zou gecarjackt hebben hij zou gecarjackt hebben wij zouden gecarjackt hebben jullie zouden gecarjackt hebben zij zouden gecarjackt hebben
|
Gebiedende wijs |
carjack
|
Aanvoegende wijs |
carjacke |