NL: carboniseren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gecarboniseerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik carboniseer jij carboniseert hij carboniseert wij carboniseren jullie carboniseren zij carboniseren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gecarboniseerd jij hebt gecarboniseerd hij heeft gecarboniseerd wij hebben gecarboniseerd jullie hebben gecarboniseerd zij hebben gecarboniseerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik carboniseerde jij carboniseerde hij carboniseerde wij carboniseerden jullie carboniseerden zij carboniseerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gecarboniseerd jij had gecarboniseerd hij had gecarboniseerd wij hadden gecarboniseerd jullie hadden gecarboniseerd zij hadden gecarboniseerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal carboniseren jij zult carboniseren hij zal carboniseren wij zullen carboniseren jullie zullen carboniseren zij zullen carboniseren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gecarboniseerd hebben jij zult gecarboniseerd hebben hij zal gecarboniseerd hebben wij zullen gecarboniseerd hebben jullie zullen gecarboniseerd hebben zij zullen gecarboniseerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou carboniseren jij zou carboniseren hij zou carboniseren wij zouden carboniseren jullie zouden carboniseren zij zouden carboniseren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gecarboniseerd hebben jij zou gecarboniseerd hebben hij zou gecarboniseerd hebben wij zouden gecarboniseerd hebben jullie zouden gecarboniseerd hebben zij zouden gecarboniseerd hebben
|
Gebiedende wijs |
carboniseer
|
Aanvoegende wijs |
carbonisere |