NL: carbolineren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gecarbolineerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik carbolineer jij carbolineert hij carbolineert wij carbolineren jullie carbolineren zij carbolineren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gecarbolineerd jij hebt gecarbolineerd hij heeft gecarbolineerd wij hebben gecarbolineerd jullie hebben gecarbolineerd zij hebben gecarbolineerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik carbolineerde jij carbolineerde hij carbolineerde wij carbolineerden jullie carbolineerden zij carbolineerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gecarbolineerd jij had gecarbolineerd hij had gecarbolineerd wij hadden gecarbolineerd jullie hadden gecarbolineerd zij hadden gecarbolineerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal carbolineren jij zult carbolineren hij zal carbolineren wij zullen carbolineren jullie zullen carbolineren zij zullen carbolineren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gecarbolineerd hebben jij zult gecarbolineerd hebben hij zal gecarbolineerd hebben wij zullen gecarbolineerd hebben jullie zullen gecarbolineerd hebben zij zullen gecarbolineerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou carbolineren jij zou carbolineren hij zou carbolineren wij zouden carbolineren jullie zouden carbolineren zij zouden carbolineren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gecarbolineerd hebben jij zou gecarbolineerd hebben hij zou gecarbolineerd hebben wij zouden gecarbolineerd hebben jullie zouden gecarbolineerd hebben zij zouden gecarbolineerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
carbolineer
|
| Aanvoegende wijs |
| carbolinere |