NL: cappen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gecapt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik cap jij capt hij capt wij cappen jullie cappen zij cappen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gecapt jij hebt gecapt hij heeft gecapt wij hebben gecapt jullie hebben gecapt zij hebben gecapt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik capte jij capte hij capte wij capten jullie capten zij capten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gecapt jij had gecapt hij had gecapt wij hadden gecapt jullie hadden gecapt zij hadden gecapt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal cappen jij zult cappen hij zal cappen wij zullen cappen jullie zullen cappen zij zullen cappen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gecapt hebben jij zult gecapt hebben hij zal gecapt hebben wij zullen gecapt hebben jullie zullen gecapt hebben zij zullen gecapt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou cappen jij zou cappen hij zou cappen wij zouden cappen jullie zouden cappen zij zouden cappen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gecapt hebben jij zou gecapt hebben hij zou gecapt hebben wij zouden gecapt hebben jullie zouden gecapt hebben zij zouden gecapt hebben
|
| Gebiedende wijs |
cap
|
| Aanvoegende wijs |
| cappe |